Eenenveertig jaar trouwe dienst bij dezelfde firma had Gust erop zitten. En wanneer hij terugblikte op die lange carrière was zijn grootste trots, naast de wetenschap dat ie zich immer plichtsbewust een harde werker had getoond, dat hij gedurende die eenenveertig jaar niet één keer ’s ochtends te laat was geweest. Aan de lichtzinnigheid waarmede hij telaatkomers uitvluchten en voorwendsels had horen produceren, had Gust zich dan ook altijd geërgerd. “Zoon, schoolgaan en later werken zijn zaken des levens die men niet zomaar wat speels of licht opnemen kan! Dat is om den brode!” had zijn vader hem ooit toevertrouwd; een raadgeving die hem bijgebleven was.
Voorts was de route ’s ochtends op met de bus de eervolle route zijner bestaan geworden. Op die tijdsbalk van eenenveertig jaar waren de hoofden van de chauffeurs en de andere dagelijkse reizigers variabelen gebleken. Slechts Gust had bewezen op die lijn op dat uur een constante te zijn…
“Nog een laatste keer”, zuchtte Gust en hij besefte dat, veel meer nog dan het werk zelf, het wegvallen van die vertrouwde busrit erheen een leegte ging vormen. Negentien jaar was ie, toen ie voor de eerste keer opstapte. “Negentien jaar…” huilde hij met een hoog, klagerig stemmetje en gelijk schudde ie er zijn hoofd bij heen en weer. “En nu zestig, en grijs” besloot hij zacht dromerig. Alleen al dat zachtere gebruik van stem verried dat die bereikte ouderdom hem meer schikte. Met de jeugd en al haar onbezonnenheden had hij ’t nooit echt opgehad en al ging het over zichzelf, zo’n ‘negentien’ kon ie onmogelijk uitspreken zonder daar iets verfoeilijks in te leggen.
De busrit naar het werk duurde zo’n twintig minuten, dat was verder al die jaren hetzelfde gebleven – op enkele periodes van wegenwerken na, toen de omleidingen resulteerden in ritten die wel een vol halfuur of zelfs nog iets langer hadden geduurd.
Wat de afstand van zijn huisvoordeur tot de bushalte betrof: voetstaps, kon die bij normale weersomstandigheden - geen gevaarlijke ijsgang en zo meer - makkelijk in twee minuten worden overbrugd. Tevens de paar laatste hectometers van de afstaphalte tot de werkpoort waren immer gauw belopen zodat hij, kwestie er om acht uur stipt te zijn, misschien vrede had kunnen nemen met de bus van 07h15. Doch sinds jaar en dag had Gust zich op de eraan voorafgaande gericht, die van 06h15 – dit, om de kans laattijdig op het werk te arriveren zo goed als tot nul te herleiden. Viel dus om de één of andere reden – een onwel geworden bestuurder bijvoorbeeld - die van 06h15 weg dan was er nog altijd 07h15. En feitelijk was dat de juiste zodat hij, de keren dat ’t hem effectief overkomen was van pakweg om 06h27 nog aan het bushokje te staan pierewaaien, er eigenlijk al gerust in was dat het tegen de klok van achten in orde kwam.
Tenslotte: twee opeenvolgend onaangekondigd uitblijvende bussen, dat ware heirkracht! Dat oversteeg de individuele goede wil. Welk ook de oorzaken, net als bij stakingen, plotse enorme verkeershinder, een accident onderweg, enzovoort, had de werkgever aangaande de laattijdigheid Gust niks te verwijten! Slechts zijn uiterste best kon de man doen om gelijk een zogezegd goed huisvader de kamers zijner bestaan te bestieren…
Van in de verte zag Gust nog iemand komen aanhollen. Daar had ie zich dus echt altijd blauw aan geërgerd, aan zo van die lieden die pas op het nippertje, of zelfs de richttijd van doorkomst al voorbij, nog kwamen aanjoggen – en daar dan meestal nog geluk mee kenden ook. Neen zo! De vijf minuten op voorhand er staan waarmede de vervoersmaatschappij beleefd verzocht rekening te houden, had Gust immer gaarne in acht genomen en daar voegde hij dan liefst nog vijf minuten extra aan toe. Aldus een tijdsbuffer van tien minuten in totaal, een dubbele marge, waarmee hij veilig de grijze zone omzeilde waarin de enkele marge zich situeerde. Want vijf minuutjes waren och arme zo om, en als vele jaren van wachten op bussen hem één ding geleerd hadden dan wel, dat tijd inderdaad iets betrekkelijk moest zijn. Tussen reizigers onderling had hij meningen onveranderlijk horen verschillen. Zei de ene: “Het is exact dit uur”, dan weerlegde een ander met: “Neen het is dat uur”, en al liepen de wederzijds vastgestelde aberraties in de meerdere minuten, regel bij zulke disputen scheen niettemin dat het vertrouwen in de mechaniek om de eigen pols overeind bleef…
Maar wie ging zeggen wat de exacte tijd was? Bestond die wel? En als de meningen erover aan haltes al grondig mochten verschillen – wat dan met een buschauffeur, die bij hoog en laag gezworen had dat ie exact vijf minuten voor de richttijd van doorkomst en geen ene reglementair verboden seconde nog daarvoor passeerde? Voor elke klok ter wereld die hem daarin tegensprak, stond er wel één tegenover die hem steunde…
Maar slim Gustje had men niet liggen gehad! NOOIT. Door zich dubbel te bufferen was hij steeds buiten ’t schootsveld gebleven van al dat hels jachtig vraagtekenachtige. Hoe dan ook: het was allemaal voorbij. En ’s middags schilde hij voor de laatste maal een appeltje boven het groenvilten blad van zijn bureau en niemand die ’t zag, misschien was het maar een vermoeden geweest, een opwellend idee, maar opeens in de late namiddag veerde ie recht uit zijn stoel om over het bureaumeubel heen wellevend de hand te drukken van een onzichtbare en toch zichtbare tegelijk. “Graag gedaan”, hoorde vervolgens niemand hem in alle bescheidenheid zeggen, in wederwoord op iets dat als “Bedankt Gust, en het beste nog” kon geklonken hebben.
Nu: dat pensioen ging hem ‘t alom gevreesde zwarte gat niet inloodsen. Neen, neen, neen! Daarvoor waren zijn hobby’s hem te lief; kruiswoordraadselen en weekbladen en kranten uitpluizen, dat was zijn lange leven! Overigens toonde hij zich in het commentaar dat hij bij artikels schreef bepaald bovengemiddeld humoristisch. Een ander Gustje kwam daar boven: de ene keer gewoonweg olijk grappend, dan weer eerder bijtend cynisch. Vooral gevestigde staatsmannen en leiders moesten ’t onder de pen van Gust ontgelden. Die kregen de meeste vegen uit de pan – let wel: steeds zat de schalkse knipoog er voor de goede verstaander in vervat!
Ach… Vanzelfsprekend was Gusts anarchisme van een volstrekt ongevaarlijke slag; tot rellen, brandstichten en barricadespringen ging het niet leiden. Met een grapje hier, een kwinkslag daar en een sneer ginds in ‘t vogelvrije dagbladendomein tekende de luchtige boekhouder zwierig buiten de uitgezette kantlijnen van zijn bestaan.
Davy Van der Auwera
Gusts laatste werkdag is gepubliceerd in de recent verschenen bundel korte verhalen Van de gezichtsloze zaken daarbinnen.
Voorts was de route ’s ochtends op met de bus de eervolle route zijner bestaan geworden. Op die tijdsbalk van eenenveertig jaar waren de hoofden van de chauffeurs en de andere dagelijkse reizigers variabelen gebleken. Slechts Gust had bewezen op die lijn op dat uur een constante te zijn…
“Nog een laatste keer”, zuchtte Gust en hij besefte dat, veel meer nog dan het werk zelf, het wegvallen van die vertrouwde busrit erheen een leegte ging vormen. Negentien jaar was ie, toen ie voor de eerste keer opstapte. “Negentien jaar…” huilde hij met een hoog, klagerig stemmetje en gelijk schudde ie er zijn hoofd bij heen en weer. “En nu zestig, en grijs” besloot hij zacht dromerig. Alleen al dat zachtere gebruik van stem verried dat die bereikte ouderdom hem meer schikte. Met de jeugd en al haar onbezonnenheden had hij ’t nooit echt opgehad en al ging het over zichzelf, zo’n ‘negentien’ kon ie onmogelijk uitspreken zonder daar iets verfoeilijks in te leggen.
De busrit naar het werk duurde zo’n twintig minuten, dat was verder al die jaren hetzelfde gebleven – op enkele periodes van wegenwerken na, toen de omleidingen resulteerden in ritten die wel een vol halfuur of zelfs nog iets langer hadden geduurd.
Wat de afstand van zijn huisvoordeur tot de bushalte betrof: voetstaps, kon die bij normale weersomstandigheden - geen gevaarlijke ijsgang en zo meer - makkelijk in twee minuten worden overbrugd. Tevens de paar laatste hectometers van de afstaphalte tot de werkpoort waren immer gauw belopen zodat hij, kwestie er om acht uur stipt te zijn, misschien vrede had kunnen nemen met de bus van 07h15. Doch sinds jaar en dag had Gust zich op de eraan voorafgaande gericht, die van 06h15 – dit, om de kans laattijdig op het werk te arriveren zo goed als tot nul te herleiden. Viel dus om de één of andere reden – een onwel geworden bestuurder bijvoorbeeld - die van 06h15 weg dan was er nog altijd 07h15. En feitelijk was dat de juiste zodat hij, de keren dat ’t hem effectief overkomen was van pakweg om 06h27 nog aan het bushokje te staan pierewaaien, er eigenlijk al gerust in was dat het tegen de klok van achten in orde kwam.
Tenslotte: twee opeenvolgend onaangekondigd uitblijvende bussen, dat ware heirkracht! Dat oversteeg de individuele goede wil. Welk ook de oorzaken, net als bij stakingen, plotse enorme verkeershinder, een accident onderweg, enzovoort, had de werkgever aangaande de laattijdigheid Gust niks te verwijten! Slechts zijn uiterste best kon de man doen om gelijk een zogezegd goed huisvader de kamers zijner bestaan te bestieren…
Van in de verte zag Gust nog iemand komen aanhollen. Daar had ie zich dus echt altijd blauw aan geërgerd, aan zo van die lieden die pas op het nippertje, of zelfs de richttijd van doorkomst al voorbij, nog kwamen aanjoggen – en daar dan meestal nog geluk mee kenden ook. Neen zo! De vijf minuten op voorhand er staan waarmede de vervoersmaatschappij beleefd verzocht rekening te houden, had Gust immer gaarne in acht genomen en daar voegde hij dan liefst nog vijf minuten extra aan toe. Aldus een tijdsbuffer van tien minuten in totaal, een dubbele marge, waarmee hij veilig de grijze zone omzeilde waarin de enkele marge zich situeerde. Want vijf minuutjes waren och arme zo om, en als vele jaren van wachten op bussen hem één ding geleerd hadden dan wel, dat tijd inderdaad iets betrekkelijk moest zijn. Tussen reizigers onderling had hij meningen onveranderlijk horen verschillen. Zei de ene: “Het is exact dit uur”, dan weerlegde een ander met: “Neen het is dat uur”, en al liepen de wederzijds vastgestelde aberraties in de meerdere minuten, regel bij zulke disputen scheen niettemin dat het vertrouwen in de mechaniek om de eigen pols overeind bleef…
Maar wie ging zeggen wat de exacte tijd was? Bestond die wel? En als de meningen erover aan haltes al grondig mochten verschillen – wat dan met een buschauffeur, die bij hoog en laag gezworen had dat ie exact vijf minuten voor de richttijd van doorkomst en geen ene reglementair verboden seconde nog daarvoor passeerde? Voor elke klok ter wereld die hem daarin tegensprak, stond er wel één tegenover die hem steunde…
Maar slim Gustje had men niet liggen gehad! NOOIT. Door zich dubbel te bufferen was hij steeds buiten ’t schootsveld gebleven van al dat hels jachtig vraagtekenachtige. Hoe dan ook: het was allemaal voorbij. En ’s middags schilde hij voor de laatste maal een appeltje boven het groenvilten blad van zijn bureau en niemand die ’t zag, misschien was het maar een vermoeden geweest, een opwellend idee, maar opeens in de late namiddag veerde ie recht uit zijn stoel om over het bureaumeubel heen wellevend de hand te drukken van een onzichtbare en toch zichtbare tegelijk. “Graag gedaan”, hoorde vervolgens niemand hem in alle bescheidenheid zeggen, in wederwoord op iets dat als “Bedankt Gust, en het beste nog” kon geklonken hebben.
Nu: dat pensioen ging hem ‘t alom gevreesde zwarte gat niet inloodsen. Neen, neen, neen! Daarvoor waren zijn hobby’s hem te lief; kruiswoordraadselen en weekbladen en kranten uitpluizen, dat was zijn lange leven! Overigens toonde hij zich in het commentaar dat hij bij artikels schreef bepaald bovengemiddeld humoristisch. Een ander Gustje kwam daar boven: de ene keer gewoonweg olijk grappend, dan weer eerder bijtend cynisch. Vooral gevestigde staatsmannen en leiders moesten ’t onder de pen van Gust ontgelden. Die kregen de meeste vegen uit de pan – let wel: steeds zat de schalkse knipoog er voor de goede verstaander in vervat!
Ach… Vanzelfsprekend was Gusts anarchisme van een volstrekt ongevaarlijke slag; tot rellen, brandstichten en barricadespringen ging het niet leiden. Met een grapje hier, een kwinkslag daar en een sneer ginds in ‘t vogelvrije dagbladendomein tekende de luchtige boekhouder zwierig buiten de uitgezette kantlijnen van zijn bestaan.
Davy Van der Auwera
Gusts laatste werkdag is gepubliceerd in de recent verschenen bundel korte verhalen Van de gezichtsloze zaken daarbinnen.